Polyfonie is niet dood. Op het oudemuziekfestival Laus Polypohniae in Antwerpen wekt het vocaal ensemble graindelavoix twee vergeten componisten op een eigenzinnige manier tot leven. 'In plaats van noten glad te strijken vergroten wij ze uit.'
Hoe klonk Antwerpen in de 15de en 16de eeuw? Welke geluiden waren te horen op straat, in de kerken en de paleizen? Het Antwerpse muziekcentrum AMUZ zoekt het uit tijdens de dertigste editie van Laus Polyphoniae, het festival dat muziek uit de middeleeuwen en de renaissance in de kijker zet. Polyfonie, een muziekcompositie met meerdere stemmen, speelt een centrale rol. Onder de noemer ‘Antwerpen Townscape - Soundscape’ zijn er tussen 18 en 27 augustus concerten in AMUZ, maar ook in Museum Plantin-Moretus en in de kerken Sint-Paulus en Carolus Borromeus.
In die laatste kerk brengt het meerstemmige vocaal ensemble graindelavoix een tweeluik: ‘Wonderjaren’ en ‘Hongerjaren’, over de gouden gloriejaren en de val van Antwerpen in de 16de eeuw. Het gezelschap onder leiding van dirigent Björn Schmelzer (48) blijft na twintig jaar een buitenbeentje in het genre. Zijn meerstemmige zang schuurt en kraakt, is aangekleed met dramatische decoraties en zoekt eerder rusteloosheid dan harmonie op. Het leverde de groep de bijnaam ‘polyfoniepunkers’ op.
‘Ik ben zelf geen grote fan van oude muziek’, schopt Schmelzer meteen tegen het eerste heilige huisje. ‘Meestal vind ik ze te strak. Alle scherpe randjes zijn gecamoufleerd. In het genre leeft nog altijd de conservatieve gedachte dat we een perfecte reconstructie moeten maken van de partituur uit de 16de eeuw. Maar wij maken au fond covers van muziekstukken waarvan we het origineel nooit hebben gehoord. Waarom zou je dan een perfecte imitatie maken?’
Mede door dat purisme van de meeste aanhangers van het genre omschrijft Schmelzer zijn verhouding tot de muziek als een aversie die tegelijk zijn interesse aanwakkert. ‘Ik hoor veel potentieel in polyfonie, maar om andere redenen dan de doorsnee oudemuziekliefhebber. Ons intrigeren vooral de rariteiten in die oude partituren. Waar wordt de muziek bizar? Waar zitten de dissonanten of contradicties? In plaats van die noten glad te strijken vergroten wij ze uit. Die obstakels zijn onze motor.’
Hij vergelijkt zijn aanpak met hedendaags theater. ‘Een gezelschap dat Shakespeare brengt, streeft ook niet naar een perfecte imitatie van het origineel, inclusief pofbroeken en archaïsche taal. Wij kijken op eenzelfde onbevangen manier naar polyfonische muziek. Alleen zijn we voorlopig de enigen met die benadering.’
Met ‘wij’ bedoelt Schmelzer de meerstemmige zangers van graindelavoix. Hij zoekt voor het ensemble bewust naar stemmen met een scherp randje, de ‘grain de la voix’. ‘We noemen onszelf de misfits. Ik zoek mensen die hun stem of keel op een aparte manier gebruiken. Meestal zijn dat niet de allerbeste klassiek geschoolde zangers, noch kenners van het polyfonische genre. Wel zijn het altijd slimme muzikanten en kunstenaars die de muziek weten te manipuleren en er iets bijzonders mee doen.’
Eigenzinnig zijn ook de twee Antwerpse componisten bij wie Schmelzer de mosterd haalde voor zijn tweeluik op Laus Polyphoniae: Hubert Waelrant en Séverin Cornet. De kans is groot dat die namen geen belletje doen rinkelen. Hun repertoire werd nog door niemand gespeeld. Dat van Cornet werd zelfs pas enkele jaren geleden ontdekt, in de bibliotheek van Salamanca.
‘Ik koos bewust voor twee underdogs’, zegt Schmelzer, die antropoloog en musicoloog is van opleiding. ‘Waelrant heeft ongelooflijk straffe, avant-gardistische muziek gemaakt met veel dissonanten. Ik vraag me echt af waarom hij niet is opgepikt.’ Met zijn keuze wil Schmelzer ook een genuanceerdere kijk op de Antwerpse geschiedenis aanreiken. ‘Dit muziekfestival zet de Gouden Eeuw centraal, de succesvolle gloriejaren van Antwerpen. Dat ruikt al snel naar chauvinisme en zelfverheerlijking. Net dan is het verfrissend om te zoeken naar figuren die daar niet helemaal mee samenvallen.’
De levens van Waelrant en Cornet lopen synchroon met de ‘Wonderjaren’ van Antwerpen en de daarop volgende ‘Hongerjaren’. Na wat een veelbelovende muziekcarrière leek te worden eindigden beide componisten in armoede en vergetelheid. ‘Maar ondanks tegenslagen bleven beide componisten geloven in hun muziek, vanuit een artistieke drift en een zekere naïviteit. Ik zie hen als donquichots. Het zijn twijfelaars en zoekers die altijd de foute keuzes lijken te maken en durven te mislukken. Dat schept een realistischer beeld van kunstenaars - en mensen in het algemeen - uit de zogenaamde Gouden Eeuw. Vijfhonderd jaar later kunnen we ons nog met hen identificeren. We herkennen hun verhaal, omdat het nog altijd ons verhaal is.’
Door zijn unieke aanpak ziet graindelavoix zichzelf eerder als een kunstenaarscollectief dan als een vocaal ensemble. Aan elk concert gaat research en veldwerk vooraf. Oude stukken worden getranscribeerd, Schmelzer gaat op zoek naar het verhaal dat hij wil vertellen en schrijft een dramaturgie waarin hij de muziekstukken doet passen. ‘Oude muziek is voor mij het vehikel om kunst te maken. De meesten kan dit soort muziek gestolen worden. Maar ik heb een zwak voor buitenbeentjes. Als niemand erin geïnteresseerd is, boeit het mij alleen maar meer.’
‘In het begin werden nogal wat wenkbrauwen opgetrokken’, zegt Schmelzer. ‘Wat wij doen, staat ver af van de reden waarom mensen naar oude muziek komen luisteren. Maar met de jaren hebben we respect gewonnen. Intussen komt het publiek om te luisteren naar wat wij doen met de muziek, ongeacht de componist of het werk dat we brengen.’
In zijn ideale wereld speelt oude muziek dankzij een innovatieve aanpak haar conservatieve imago kwijt. ‘Maar het blijft vechten tegen de bierkaai. Het purisme dat je niet mag ingrijpen in oude muziek is hardnekkig. Ik zou het mooi vinden als het genre op een bepaald moment zo emancipeert dat het label ‘oude muziek’ verdwijnt. Dat we, net zoals in dans, theater of beeldende kunst, via creaties uit het verleden tot iets nieuws komen. Wij proberen daartoe ons steentje bij te dragen.’